Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2480

Datum uitspraak2005-09-13
Datum gepubliceerd2005-09-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01428/05 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herzieningszaak. De enkele omstandigheid dat de toegevoegde raadsman i.s.m. art. 51 Sv geen afschrift van de dagvaarding was gezonden voor de terechtzitting die heeft geleid tot het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd, leidt niet tot een ernstig vermoeden als bedoeld in art. 457.1.2 Sv. HR verklaart aanvrage niet-ontvankelijk.


Uitspraak

13 september 2005 Strafkamer nr. 01428/05 H ABG Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 1 februari 2005, nummer 13/057919-03, ingediend door mr. H.J. Borghuis, advocaat te Amsterdam, namens: [aanvrager], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Politierechter heeft de aanvrager bij verstek ter zake van 1., 4. en 5. "opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd", 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 3. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de aan de aanvrager toegevoegde raadsman in strijd met art. 51 Sv geen afschrift van de dagvaarding was gezonden voor de terechtzitting die heeft geleid tot het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd. Die enkele omstandigheid leidt niet tot een ernstig vermoeden als hiervoor onder 3.1 bedoeld. Dat brengt mee dat de aanvrage niet-ontvankelijk is, zodat als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 13 september 2005.